Emmanuel Mossay – Hoe de circulaire economie een hefboom wordt voor het herstel na de COVID-19-crisis en voor de herpositionering van de bouwsector

We gaan verder met het vervolg van de reflectie door Emmanuel Mossay, waarmee we in de vorige Newsletter van juli waren gestart. Ter herinnering, deel 1 van dat gesprek, dat u hier kunt teruglezen, was bedoeld om de impact van de gezondheidscrisis op de ontwikkeling van de circulaire economie in de bouwsector te analyseren, evenals de mogelijke evoluties en kansen voor de sector.

In het vervolg van deze reflectie bespreekt Emmanuel Mossay de mogelijke oplossingen voor de valorisatie en ondersteuning van de transitie van de sector naar meer circulaire praktijken.

 

De normen opnieuw definiëren om de nieuwe problemen aan te pakken

De integrale transitie van metropolen door middel van infrastructuren is een enorme uitdaging. De markt wordt bij de integratie van circulaire concepten geconfronteerd met verschillende uitdagingen en belemmeringen, te beginnen met de gewoontes en normen die sedert lang zijn verankerd in de praktijken van de sector. En het is evident dat de meest ambitieuze SDG’s BouwTeam niet alleen innoverend moeten zijn, maar ook zullen moeten voldoen aan de wetten en normen.

Een van Emmanuel Mossays favoriete citaten om deze noodzakelijke ontwikkelingen uit te drukken is van Albert Einstein: “Je kunt een probleem niet oplossen met de denkwijze die het heeft veroorzaakt.”. Daarom stelt hij de ondervertegenwoordiging van de actoren en pioniers van de transitie in de comités die de normen en certificaten definiëren, ook in de bouwsector, ter discussie. Die actoren zouden de mogelijkheid moeten hebben om hun ervaring op het terrein te delen en om die in dienst te stellen van de comités om de uitvoering van de transitie te bevorderen, zonder in conflict te komen met de officiële normen.

 

Waardering en ondersteuning van de circulaire transitie van de bouwsector

De huidige bedrijfsrekeningen en -balansen vermelden geen bijdragen aan het algemeen belang of het milieu, en zelfs het merendeel aan gecreëerde immateriële waarden (vertrouwen, kennis enz.) komt niet aan bod, ook al maken die een belangrijk deel uit van de reële economische waarde van de bedrijven. Nieuwe systemen, zoals het CARE-systeem of de ‘Common Good Matrix’, die gericht zijn op een drievoudige boekhouding (economisch, menselijk, ecologisch), zijn steeds meer in opmars.

Wanneer de Staat wordt betrokken bij het samenwerkingsproces van de SDG’s BouwTeam wordt het met name mogelijk om de bijdragen voor de gemeenschap te valoriseren en die bijdragen ook concreter te koppelen aan de vermindering van de externe kosten en dus van de kosten voor de Staat. Het gaat er dus niet om subsidies in het leven te roepen, maar om een percentage van de vermindering van de variabele kosten voor de Staat te gebruiken om collectieve prestaties die bijdragen tot de transitie aan te moedigen en te financieren, in euro’s of in de plaatselijke gemeenschapsmunt.

Er zijn verschillende innovatieve voorbeelden van een gevaloriseerde impact, zoals de gemeenschapsmunt Limbu, die wordt toegekend in verhouding tot de vermindering van het gewicht aan afval, rekening houdend met de vermindering van de kosten voor de ophaling en de verwerking, of de financiële valorisatie van de middelen die door de actoren van de sociale economie worden verzameld, ook als gevolg van kostenbesparingen voor de Staat. En ook de geldelijke valorisatie voor de verlaging van de kosten voor waterzuivering dankzij de transitie naar biologische landbouw.

Tot slot stelt Emmanuel een aanpak voor waarbij overheidsopdrachten een van de hefbomen kunnen zijn voor deze overgang. Overheidsopdrachten, die een belangrijk marktaandeel vertegenwoordigen voor bedrijven in de bouwsector, zouden een interessante rol kunnen spelen op het gebied van stimulansen.

Ze vertegenwoordigen tussen 12 en 15% van het bbp, dus men zou bedrijven kunnen aanmoedigen om deze min of meer voorspelbare en stabiele markt te veroveren door inspanningen te leveren op gebied van mens en milieu. (…) We zouden moeten overgaan tot een nieuw type ontwerpakkoord tussen de Staat en de bedrijven, waarbij we een deal maken die niet gebaseerd is op monetaire criteria (laagste prijs) – zoals dat vandaag de dag maar al te vaak gebeurt – maar die eerder steunt op de impact en resultaten voor de burgers en de gemeenschap, waarbij we zo min mogelijk middelen gebruiken en een eerlijke prijs vaststellen voor de functionaliteit doorheen de tijd (levenscyclus).

De Staat zal waarschijnlijk de gunningscriteria van opdrachten strenger maken door criteria voor maatschappelijke en milieueffecten toe te voegen, zoals bij de tests die momenteel worden uitgevoerd met de CO2prestatieschaal in Wallonië . Deze onvermijdelijke trend stuurt duidelijk alle bedrijven in de richting van de onvermijdelijke overstap naar de circulaire economie.

In dit verband rijst een andere vraag: Moeten bedrijven die circulaire praktijken toepassen, die op lange termijn denken aan het optimaliseren van het gebruik/hergebruik van materialen en gebouwen en die een inspanning leveren die hen tijd en geld kost, op dezelfde manier worden belast als bedrijven die geen enkel initiatief tonen wat het milieu betreft?

Emmanuel is van mening dat er niet langer een bevestigend antwoord kan volgen op die vraag, omdat dat een vorm van onrechtvaardigheid is.

Bedrijven in de bouwsector kunnen profiteren van de integratie van circulaire praktijken in hun activiteit(en), en in de context van een wereldwijde gezondheidscrisis is de integratie van het begrip economische herlokalisatie zinvol.

Voor consumenten is ‘lokaal’ een steeds belangrijker economisch argument. Wanneer een bedrijf zich positioneert met een aanpak waarbij het valoriseert wat het rondom zich ter beschikking heeft, kan het bedrijf zijn toegevoegde waarde vaststellen en zich onderscheiden van de concurrentie op de markt.

“Ik denk dat we de komende maanden twee belangrijke concepten gaan zien samensmelten: de circulaire economie en de zogenaamde lokale economie of de herlokalisatie van de economie, de industrie. De crisis heeft ons getoond dat de kwestie rond herlokalisatie een belangrijk gegeven is, maar dat was voordien ook reeds het geval. De herwaardering van de lokale markten is bij sommige mensen niet onopgemerkt gebleven, en vaak zijn dat mensen die het zich wel kunnen veroorloven. Dat lokale gegeven zal in de toekomst bijgevolg een zeer belangrijk punt zijn als we het over de circulaire economie hebben. De nadruk leggen op het gebruik en hergebruik van lokale hulpbronnen waarbij een waardeketen met werkgelegenheid, economie en lokale kanalen wordt gecreëerd, zal steeds belangrijker worden voor de consument. De positionering/herpositionering van een bedrijf in die lokale aanpak is/wordt dus een uiterst belangrijk economisch argument dat ook de toegevoegde waarde van het bedrijf en daarmee de differentiatie op de concurrerende markt creëert/verstevigt.” (E. Mossay, 2020)

Samengevat focust deze reflectie op de volgende drie pijlers: 1) het vermogen van onze samenlevingen en bedrijven om veerkrachtig te zijn wanneer verschillende crises zich aandienen, op het vlak van gezondheid, klimaat, biocapaciteit of van een andere aard, 2) daarnaast de integratie van systemisch en collaboratief denken en dito logica om tegemoet te komen aan essentiële stedelijke functies en maatschappelijke vraagstukken, 3) en ten slotte het opnieuw openstaan voor experimenten en innovaties die vaak te veel worden tegengehouden door de vastgelegde normen en procedures.

 

Auteur van het artikel: Emmanuel Mossay, in samenwerking met de Confederatie Bouw Brussel-Hoofdstad